Hij zou de Kluis op 27 april 1688 betrokken hebben en is overleden 20 november 1706. Hij werd in de kapel vóór het hoofdaltaar begraven. Hij is de eerste kluizenaar geweest en, naar de naam te oordelen, een kind van zijn omgeving (Duitser). Boven zijn graf, ter rechterzijde in de kapel staat een steen gebeiteld: Obiit Laurentius ploum huic loei prim., eremita indignissima. Aetat. suae Ao 1700 die 11 Nov. mensis R.I.P.
Een register uit het archief van Kasteel Schaloen bevat op de pag. 3-13 de Uytersten wille van Laurentius Pluym, de eerste Eremijt op de Schaelsberg, 27 April 1688. Benevens het bisschoppelijk reglement, dat in de kluis bewaard moest worden.
Uytersten Wille van Laurentius Pluym
Den eersten Eremyt op de Schaelsberg, resort der Heerlicheyt Schinnen op de Geule, aenwien de voorschreven plaetse vergunt is van den Hoogh ende weledelgebooren Heere Gerardeus Ernestus Baron van Hoen de Carthyls, Heere der Heerlicheden Schinnen op de Geule, Aldenvalckenborch etc.
in den jaere 1688 den 27en April.
……………. ,,So begeert hij dat hetselve doode lichaem alsdan sall ter gewijder aerde besteet ende begraeven worden in de capelle op den Schaelsberg voorschreven, staende bij de Eremetagie ende op den daegh van begraeffenisse, alsmede op de uytvaert sall den dienst der H. Catholische Roomsche Kercke gedaan ende gecelebreert worden ………..”.
Verder sticht hij enige Missen, b.v. 3 op het feest van O.L. Vrouw Visitatie, te doen door de Pastoor van Schin-op-Geul en de Kapelaan van het adelijk huis van Schaloen, waarvoor de rente moet dienen van een kapitaal van 100 gld.
Wat overschiet nadat celebranten, koster en misdienaars betaald zijn, dient tot behoeff van den illuminaire off kerse op het altaar van de kapel.
De handtekeningen van dit testament zijn van de Eremiet zelf, die tenminste kon schrijven, al is het ook met grote letters, bovendien van Thomas Didden, Wolter Bosch, schepenen van Schin-op-Geul, en van Thomas Jongen als schepen en substituut-secretaris.
In het jaar 1703 wordt dit testament nog eens hernieuwd en ingeschreven onder dezelfde getuigen als boven en aangevuld met de beschikking over een stuk akkerland te Gulpen gelegen. Hij benoemt als universele erfgenamen Louis Frans en Nicolaas Frans Ploum, zonen van zijn broeder Andreas. Veel was er niet te erven, maar het weinige wordt secuur beschreven en bestemd.
Merkwaardig is dat de erflater ook denkt aan zijn onbekende opvolger. Zonder diens geweten echter te bezwaren, verzoekt hij toch de dankbaarheid te bewijzen van alles wat voor hem in de kluis achterblijft: door dagelijks te lezen de Litanie van Onze Lieve Vrouw van Lauretto en niet te vergeten te bidden devotelijck tot welvaerentheyt, prosperiteyt, geluck en saligheyt van den hoogh ende weledelgeboren Heere Gerardus Ernestus baron van Hoen de Carthyls etc., mitsgaeders ook voor desselfs welgeboren familie etc.
Verder verzoekt hij dat zijn opvolgers al het mogelijke zullen doen, om vlijtig hun uiterste plicht te doen, hetzij door eigen middelen of door aalmoezen, om op te bouwen het kleine kerkje buiten of vóór deze kapel ’t welk den testateur voorgenomen heeft ’t effectueeren tot meerdere eere ende glorie Godts, opdat het heyligh sacraficie der Misse aldaer commodieuser sonder turberinge magh gecelebreerd worden. Daer en boven begeert hij noch dat zijne successeuren sullen aenbouwen ofte aenhangen hij deze Eremitagie een gebouwselken tot meerder gereiff ende commoditeyt van eenen persoon, die gestudeert zijnde hem quaemen presenteeren om beremyt te worden ende in studiis geverseert zijnde van den Ordinaris (Bisschop) mochte geapprobeert ende gewijt worden tot het heyligh sacrament des priesterdoms, den welcken alsdan behoorte te hebben ten redene van sijne priesterlijcke digniteyt ende weerdigheyt.