Johannes Henricus Weerts

Johannes Henricus Weerts, geboren 25 november 1827 te Berg en Terblijt, hij volgde op 9 oktober 1860 eremiet Smitsmans op.  Hij overleed  op 18 maart 1889 op de vooravond van Sint Josephsdag 18 Maart.

Hij woonde in de gemeente Klimmen te Croubeek. In zijn tijd was hij enig in zijn soort en mocht met recht en ere de enige kluizenaar van ons land genoemd worden. Bovendien was zijn levenswijze streng en voorbeeldig, zodat hij een voorbeeld was van vele Christelijke deugden, die hij beoefende, zonder voor de buitenwereld op te vallen. Johannes Henricus Weerts leidde vanaf zijn jeugd steeds een vroom leven. In 1856, 23 maart werd hij opgenomen als lid van de 3e Orde van de H. Franciscus en geprofest op 13 april 1857 in het klooster der Franciscanen te Maastricht.

Deze gegevens en jaartallen zijn door hem zelf opgetekend in het Kluizenaarsboek uit het archief van Schaloen.

Ook schijnt hij in 1845 als soldaat gediend te hebben te Maastricht en wel volgens zijn verlofpas bij het 7e Regiment infanterie der Nationale Militie. De Maastrichtse ‘St. Servatiusklok’ (23 maart 1889) schreef als volgt bij zijn zalig verscheiden:

Hij was een eenvoudig, braaf, verstorven man, maar wakker toch naar lijf en ziel. Geen gemakzucht om lichamelijke gebreken dreven hem naar de pij, maar een erkende zeldzame roeping, een ware geest van strenge boetvaardigheid. In zijn enig kamertje met open haard bevond zich buiten enkele godsdienstige boeken en schilderijen niets anders dan een bank, een tafel en een harde en ongemakkelijke, eikenhouten leuningstoel. In die stoel sliep de kluizenaar negen en twintig jaar, hij had bed noch strozak, noch enig verzachtend kussentje. Telke middernacht onderbrak hij zijn slaap, stak een kaars op bij het Christusbeeld in de kapel en ging er twee uren bidden; nachtelijke voorbijgangers hadden het bespeurd aan het schijnsel des lichts, en hem meermalen in het geheim bespied; hij zelf verborg zijn gestrengheid. Nooit at hij vlees; nooit heeft hij zich enig maal bereid; in zijn kluis was vork noch pan; daar dronk hij niets dan water, at niets dan brood en dat brood bedelde hij.

Een man was hij niet enkel des gebeds, maar ook der daad. Toen in 1866 de Paus een noodkreet slaakte, verliet hij zijn kluis, trok naar Rome, leidde drie jaren lang in het soldatenpak hetzelfde strenge boeteleven, verwierf zich de zo zeldzame erenaam van de heilige zouaaf, en na de bres der Porta Pia trok hij weder onverwijld de Schaelsberger kluis binnen.

Duizenden, ja verschillende duizenden franken, heeft hij ingezameld voor de bevrijding der slaven. Ofschoon nooit een cent in zijn kluis kwam, had hij eens de naam, aldaar geld te bezitten of te bewaren. Dieven braken in, braken de enig gesloten tafellade open — wat vonden zij? — de verborgen gesel, waarmee de kluizenaar zich tuchtigde.

Zijn korte antwoorden getuigden altijd van hoge ernst, diepe nederigheid en van een niet alledaagse opmerkingsgeest. Menig protestant der Valkenburgse toeristen-kolonie betrad de kluis met een schampere lach, en verliet haar met de plooi van ernstig nadenken op het gelaat. In de gemeenzaamheid van een vertrouwelijk onderhoud waagde ik het eventjes op bedekte wijze naar de rede van zijn gestrengheid te vorsen. ,,Och eerwaarde, — zei hij op kinderlijk eenvoudige toon, — heeft Onze Lieve Heer ons niet gezegd, dat de hemel geweld lijdt, en dat wij zullen vergaan, als wij geen boete doen; het leven is toch zo kort en de eeuwigheid zo lang!

Verpletterende waarheden.

Twee-en-zestig jaren oud, eindigde hij zijn boeteleven. Voor de strozak, die de medelijdende lieden de kranke kluizenaar brachten, dankte hij met vriendelijkheid. In de eikenhouten leuningstoel stierf hij.

Van te voren n.l. in het jaar 1869 en eerder heeft hij een reis gemaakt naar het H. Land. Vier jaren zou hij in het H. Land vertoefd hebben, waar hij volgens zijn eigen notities, die soms in verzen weergegeven werden, 74 plaatsen bezocht zou hebben. Hij las veel in boeken en had een flinke bibliotheek. Hij maakte soms merkwaardige gedichten, waarvan hij zelf getuigde, dat ze van boven geïnspireerd waren.

Een lijst dezer geschriften in versvorm gesteld, vindt men in ,’de Nedermaas’ 1940, bld. 126.130, van de hand van P. Maassen, die verdere gegevens over de kluizenaar van de Schaelsberg geeft.

Zijn uitvoerige levensbeschrijving, versierd met merkwaardige gedichten, schijnt hem op verdachte wijze ontfutseld te zijn door een verdachte Belg, die zich Jules Martelle noemde. De smart over dit verlies schijnt mede de oorzaak van zijn dood te zijn geweest.

De voorstelling, hier weergegeven, dat Henricus Weerts 4 jaren in het H. Land verbleef, is niet juist, maar wel, dat hij eerst kluizenaar, daarna Zouaaf en daarop weer kluizenaar werd. Een verhandeling hierover wordt beschreven in het Valkenburgse blad ,’Mooi Zuid-Limburg’ (1ste jaargang bld. 95 en vervolgen).

In het genoemde register uit het archief van Schaloen bevindt zich over hem nog de volgende aantekening:

Voornoemde broeder is de 1ste April 1866 als Pauselijk zouaaf vertrokken naar Rome en de 12de Augustus 1870 wederom op de Schaelsberg teruggekeerd, na een afwezigheid van vier jaren, vier maanden en elf dagen.

In welke tussentijd, te weten de 12de Maart 1869, met permissie uit de Pauselijke dienst gereisd naar het Heilig Land, om Jerusalem en de overige H. Plaatsen te gaan bezoeken en vereren; en na een maand aldaar vertoefd te hebben, te weten van de 29ste Maart tot de 29ste April, wederom terug naar Rome, gearriveerd aldaar de 2ste Mei 1869.

Blijkbaar heeft Weerts deze data met eigen hand in het Kluizenaarsboek opgetekend, zodat wij hier alle zekerheid hebben.

Nadat hij kluizenaar werd, heeft hij dus als Pauselijk zouaaf gediend, doch na de val van de Kerkelijke Staat, is hij eerst het H. Land gaan bezoeken (een maand) en over Rome weer teruggekeerd, om daarna in het voorjaar van 1870 zijn kluizenaarsleven opnieuw te beginnen.

Bij de Valkenburgse familie de Villers-Masbourg, worden nog met pieteit bewaard de twee Pauselijke decoraties, die de heilig zouaaf, zoals hij toen reeds genoemd werd, verdiend heeft, n.l. de gouden medaille 3de klas, die hij uit de hand van de Paus zelf mocht ontvangen en het herinneringskruis aan de veldtocht 1867. Bovendien bewaart men er een geschilderd groepsportret, waarop buiten de graaf de Villers van Schaloen ook Henricus Weerts is afgebeeld als zouaaf, in de fleur van zijn leven met een donkere baard getooid..

Van de Kluizenaar Weerts verscheen bovendien nu en dan een kortere of langere levensbeschrijving, die een helder licht werpen op dit waarlijk bewonderenswaardig en heilig leven. Wanneer wij b.v. lezen wat pater Buskens s.m.m. over hem schrijft ‘Van een vroom kluizenaar’ in de afl. April en Mei 1927 van het tijdschrift ‘Onze Missionarissen’ der Paters Montfortanen, dan komen wij tot de slotconclusie: Dit was waarlijk een ‘Verus Israëlita’, een sieraad van de kluizenaarsstand. En als men soms iets kwaads denkt en schrijft over het instituut der eremieten, dan is het voor een groot deel aan Henricus Weerts te danken, dat men over het algemeen met eerbied denkt en spreekt over de Limburgse kluizenaar van het verleden. Henricus Weerts stierf tengevolge van longontsteking in zijn leunstoel, waarin hij geheel zijn kluizenaarsleven de nacht doorbracht. Hij ontving uit handen van de pastoor van Schin de laatste H.H. Sacramenten en stierf de volgende dag gelaten en vroom met de bede: Heer! Uw wil geschiedde!

Zijn begrafenis werd een triomftocht en onder een geweldige deelname werd hij ter ruste gelegd op het kerkhof van Schin-op-Geul.

Het is jammer, dat zelfs geen eenvoudig kruisje zijn graf siert, zodat men nu niet meer de plek precies kan aanduiden, waar deze vrome man begraven werd.

Tekst op zijn gedachtenisprentje

Jezus, Maria, Joseph, Mauritius
Zalig zijn zij, die in den Heer sterven,
want hunne werken volgen hen.
Apoc. XIV

Bid voor de ziel van Zaliger
JOHANNES HENRICUS WEERTS
kluizenaar op den Schaesberg

De dierbare overledene werd geboren te Berg en Terblijt, den 25 November 1827, en van zijn prilste jeugd af zocht hij de stille eenzaamheid en was bidden zijn aangenaamste bezigheid. Nadat hij de 25 Maart 1856 was opgenomen in de derde orde van den heiligen Franciscus, wierd hij op den feestdag van zijn patroonheilige kluizenaar op den Schaesberg in de parochie van Schin op Geul den 9 October 1860…………..

Een leven zoo vol verdiensten kon niet anders dan eindigen met den schoonsten dood, want de dood is de weerklank van het leven, na met de diepste godsvrucht de laatste heilige Sacramenten ontvangen te hebben stierf hij geheel tevreden, zijn gewoon gebed herhalende ,,Gods wil geschiedde”, den 18 Maart 1889. 

Op de pagina Een bijzondere kluizenaar leest u meer over het leven van Johannes Weerts.