Arnold Haesen

Arnold Haesen, geboren in Wijlre in een boerengezin. Overleden 13 maart 1764, hij werd eveneens, zoals hij in zijn testament had vast laten leggen, in de kapel begraven. Vier jaren voor zijn dood, in de nacht van 15 maart 1760, plunderden de Bokkenrijders zijn kluis, volgens Sleinada in zijn werkje: “Oorsprong enz. van een Godloze, bezwoorne bende” waarvan hier enkele citaten.

Deeze vagebonden hebben op verscheide plaetsen vele dieverijen begaen en ik kan den lezer verzekeren, dat mede lidmaten der bende waeren en meede pligtig aan de inbreuken bij Sr. Tiesschen in het Arentzenhout tusschen 22 en 23 Juny 1760, in ’t zelfde jaar in de kerke van Oud-Valkenborg, ’s nagts tusschen den 15 en 1 Meert bij den Eremyten op de Schalsberg bij Valkenborg, alwaar zoo groot getal bij elkander was, dat het onbegrijpelijk is uyt welk inzigt zoo groote menigte dieven daer vergaderd waeren.

Een tweede bezoek moet de eremiet Haesen ontvangen hebben in het jaar 1761 vanwege de Bokkenrijders. Hij woonde toen samen met zijn opvolger Prickartz en beiden schijnen zich goed verdedigd te hebben door de deur te barricaderen, maar vergeefs. Beide eremieten werden gebonden met de handen op de rug en grondig werd de Kluis doorzocht en bestolen van alle offergelden en levensmiddelen. Ook de schoenen en de lederen broek van een arme kluizenaar werden zelfs meegenomen! De brutaliteit der schelmen ging zelfs zo ver, dat zij 15 eieren bakten op de kachel en met de wachten, rondom de Kluis, verdeelden.

Anthoon Emands, uit de Heek, zou betrokken zijn geweest bij de overval op de kluizenaar van het Schaelsbergerbos. Hij had bij de overval op de uitkijk gestaan en had gezien hoe de overvallers spek en eieren in de pan sloegen en die voor de geknevelde kluizenaar Arnold Haesen onder de neus hielden en hem er zelfs mee in het gezicht smeerden. De bewuste overvalsdag was een vrijdag en dus een verplichte vastendag voor de eremiet, die dan geen vlees mocht eten. Anthoon Emands overleed in gevangenschap in 1774, vermoedelijk als gevolg van de tortuur. Zijn lijk werd aan de Lommelenberg gehangen. Vader en zoon Matthijs Emands deelden dus hetzelfde trieste lot: bungelend aan de galg als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen.

Toen de bende klaar was met roven en eten, verlieten zij de kluis. Een bendelid, een knecht van hoeve Euverum, snelde naar huis om te gaan slapen, maar toen de verschrikte eremieten zich van de koorden bevrijd hadden en op Euverum hulp gingen zoeken, was dezelfde knecht dadelijk bereid om mee te gaan om die vervloekte bende op te sporen! Een betere gids hadden de arme eremieten wel niet kunnen vinden! Naar het schijnt waren de Bokkerijders op zoek naar de honderd gulden, die kluizenaar Haesen in bezit zou hebben. Zijn graftombe (tafelsteen in de muur) vermeldt het volgende opschrift:

D.O.M.

Hoc tumulo conditus incet  
Plurimum devotus frater  
Arnoldus Haesen, tertius huius  
Eremi incola, qui obiit  
Anno 1764, die 13 martii  

R.I.P.

Hij was dus de derde kluizenaar en wanneer hij zijn voorganger direct opgevolgd heeft, is hij 43 jaar hier eremiet geweest. Zijn naam staat boven het ronde poortje aan de noordingang voor de tuin.
Hij was als zodanig aangenomen entoegelaten door Barones de Hoen de Carthyls, geboren gravin de Renesse.

Eremiet Haesen was een voorbeeld van deugd en vroomheid. Al wordt eremiet Haesen hier ook ,,de derde” kluizenaar genoemd, dan zullen wij dit toch aldus moeten verklaren, dat een of twee tussenpersonen niet meegeteld werden, misschien met opzet.

In 1728, 12 Augustus, werd volgens het Gichtregister van de heerlijkheid Aldenvalckenborgh een gezamenlijke som van 80 pattacons afgezonderd door Graaf de Hoen-Carthyls, heer van Oud-Valkenburg, om daarvoor aan de Heer pastoor van Schin-op-Geul op te dragen

het singen van vijff solemnele Missen jaerlix en ten eeuwigen daeghe in de capelle van Schaelsbergh, geleegen onder de heerlijckheit Schin op de Geul, off in het toecomende in een andere Kercke offte parochie …… op de daghen als volght: den vijffden Augusti festo Mariae ad nives; den 21 Septembris festo Praesentationis; item alle Vrijdaghen tusschen d’Octaven Assumptionis, Nativitatis en Annuntiationis Baetae Mariae Virginis

Van de rente van dit kapitaal kreeg de celebrerende priester 10 guldens, de koster 4 guldens en de kapel of kerk kreeg 2 guldens.

Gedurende het verblijf van Eremiet Arnoldus Haesen werd de kerktoren van Schin-op-Geul gerestaureerd. Dit geschiedde onder pastoor Boshouwers en men kan begrijpen, dat dit gevaarlijk werk oorzaak was, dat de heilige Diensten niet geregeld konden gehouden worden. Daarom werd met goedvinden van de Bisschop van Roermond besloten dat in de bouwjaren 1763 en 1764 de kluiskapel op de Schaelsberg gebruikt werd als parochiekerk. zelfs werd bij rescript van 8 Juni 1762 door Bisschop de Robiano het interdict op de kerk van Schin-op-Geul gelegd wegens ruïneuse toestand.

In 1768 eerst werden de kerk en toren opgebouwd. Gedurende die jaren zullen dus ook wel verschillende kinderen in de kluiskapel gedoopt zijn. Het zal voor de parochianen van Schin-op-Geul, die gewend zijn om bij hun kerkgang te klimmen, toch nog wel een hele klim geweest zijn, vooral des winters, om in deze St. Antoniuskapel de mis te gaan horen. Maar onze voorouders waren op dit punt niet zo verwend als nu en brachten grote offers in het vervullen van hun godsdienstplichten.

Testament van Arnoldus Haesen, Eremijt van Sint Antonius Kapel op den Schaelsberg,
iurisdictie van Schin-op-Geul 1758.

Hij verlangt begraven te worden, na zijn afsterven in de Kapel van St. Antonius, gelegen op de Schaelsberg. Hij legateerd aan dezelfde Kapel 300 gld. voor 5 leesmissen op Vrijdagen in de Vasten door de pastoor van Schin-op-Geul. Op de feestdag van St. Antonius van Padua sticht hij een plechtige Hoogmis met preek en ook eenzelfde op Dinsdag na het feest.

Bovendien 100 gld. waarvan de rent moet gebruikt worden voor de reparatie van de kapellen der 7 Voetvallen nabij de kapel en 50 gld. voor het fabrijck der kapel.

De koster die in genoemde gestichte Hoogmissen moet zingen wordt niet vergeten en deze krijgt voor zijn diensten de rente n.l. 5 gld. van 100 gld. kapitaal. Zelfs de armen van Schin-op-Geul en Oud-Valkenburg worden bedeeld met een kapitaal van 400 gld.

Een zijner twee neven Arnold Vaessen te Valkenburg, geboren uit het huwelijk van Hendrik Vaessen met Maria Schreurs, ontvangt als zijnde zijn petekind 100 gld. te delen met Hendrik Vaessen, zoon van Michaël en Maria Wolter. Getuigen waren bij dit testament, dat door notaris L’Allemand werd beschreven, deze twee naburen n.l. Ludovicus Boest, halfer van de hof Euverum (Overhem), en peter Pasmans uit Oud Valkenburg.

De erflater-kluizenaar Ernen of Arnoldus Haesen verklaarde niet te kunnen schrijven, maar de twee getuigen wel.

Te Schin-op-Geul was toen J.G. Boshouwer pastoor. Uit dit testament blijkt, dat de eremiet Haesen iemand was met enig fortuin in geld en land en blijkbaar een kind van het land en geen vreemdeling.

Wat de 7 Voetvallen-kapelletjes betreft, deze zijn nu verdwenen, tenzij het ene ronde kapelletje, dat nog staat. Deze devotie bestond op meerdere plaatsen in Limburg, b.v. te Schilberg-Echt en te Lutterade waar nu de mijn Maurits ligt. De kapelletjes der 7 Voetvallen bestaan nog te Echt en deze waren gewijd aan de 7 Smarten van Maria. Het nog bestaande ronde kapelletje staat nu ten zuid-oosten van de kapel, terwijl de andere verdwenen zijn en later vervangen, zoals we zullen zien, door de kapelletjes der 14 kruiswegstaties.

Hij had wel een heel bijzonder heremietenleven achter de rug.

Met de ervaringen, opgedaan op de boerderij van zijn ouders bleef hij zich verdiepen in de diergeneeskunde met kruiden. De harde broodjes die hij bakte, waren voorzien van een T omdat hij ze Sint Teunisbroodjes noemde.

Ook had hij een zogenaamde Sint Hubertussleutel, waarmee de honden gebrand werden tegen razernij. Weinig personen bezaten zo’n sleutel en de kluizenaar kreeg ongevraagd als vaste vergoeding voor het branden van de honden een schelling (oud zilveren muntstuk ter waarde van zes stuivers of 96 penningen).