In die dagen kreeg een Bokkenrijdersbende, via een paardenknecht van hoeve ‘Euverhem’, daar weet van. De bende overviel monnik Arnoldus, beroofde hem van zijn bezittingen en liet hem bespot en geschonden achter. Na dit trieste voorval kreeg hij van het bisdom toestemming om nog een confrater in het verblijf op te nemen. De ramen werden van traliewerk voorzien en de deursloten enorm verzwaard. Die twee gewijde kompanen hebben samen vanuit de gewelfde kelder onder de kamers een vluchtgang gegraven naar het talud dertig meter zuidwaarts in het bos. Bij het weer verschijnen van overvallers kon men hierlangs vluchten en zich verschuilen in het woud.